Over de kwaliteit van verbinding
We kennen allemaal de ervaring van verbinding. In verliefdheid vooral: die wens om met de ander simpelweg samen te zijn, om als het ware samen te smelten. In ons hoofd lukt dat vaak moeiteloos en velen ervaren die versmelting ook lichamelijk, in momenten van diepe intimiteit.
Maar waar hebben we meer moeite mee? Met het bewust herkennen van wat die verbinding eigenlijk tot kwaliteitsvolle verbinding maakt. We voelen wel wanneer contact goed is, maar kunnen moeilijk benoemen wat het goed maakt.
De paradox van aanwezigheid
Verbinding vraagt om een paradoxale houding. Je moet zelfbewust zijn -aanwezig bij jezelf- om werkelijk aanwezig te kunnen zijn bij de ander. Tegelijkertijd moet je dat zelfbewustzijn niet zo vasthouden dat het een barrière wordt tussen jou en de ander. Het vraagt om loslaten: loslaten van controle, van verwachtingen, van de drang om het contact te sturen.
Je merkt de kwaliteit van verbinding aan de reactie van de ander. Alles lijkt dan in balans: de onderlinge afstand, de afwisseling van praten en zwijgen, het geven en nemen. Het is niet iets wat je maakt, maar wat je herkent wanneer het er is.
Respect als betrokken afstand
In abstracte zin is dit het wezen van respect: tegelijk betrokken zijn bij de ander én de optimale afstand bewaren. Niet samensmelten tot je verdwijnt, maar ook niet op afstand blijven uit zelfbescherming. Twee mensen die volledig zichzelf zijn en tegelijk volledig open naar elkaar.
Deze abstractie -betrokkenheid met optimale afstand- door allerlei denkbare contacten door de dag heen herkennen en vasthouden, dat houdt de mens het langst gelukkig. Waarbij geluk hier geen gevoel is, geen opwinding of euforie die komt en gaat, maar een evaluatief oordeel: dit leven, dit moment, deze manier van zijn is goed.
Het paradoxale karakter van verbinding
Het merkwaardige is: hoe meer je probeert verbinding te creëren, hoe meer die verbinding zich lijkt terug te trekken. Hoe harder je stuurt, controleert, verwacht, hoe meer je die natuurlijke balans verstoort. Je ervaart meer verbinding door minder te proberen die verbinding te laten gebeuren.Dit is het karakter van alle paradoxen: ze lossen zich niet op door harder te duwen of slimmer te redeneren, maar door een andere houding aan te nemen. Een houding van toelaten in plaats van maken. Je kunt wel aanwezig zijn, aandachtig zijn, open zijn, maar je kunt de ander niet dwingen om in die balans te komen. Je kunt alleen de voorwaarden scheppen en dan loslaten. Afwachten of het ontstaat in de reactie van de ander.
Dat maakt verbinding ook kwetsbaar. Loslaten van controle betekent accepteren dat verbinding niet altijd gebeurt, niet altijd lukt, niet te forceren is. Zelfs niet met de beste bedoelingen.
De existentiële vraag
En hier doemt een existentiële onzekerheid op. Wanneer we van verbinding spreken, van die momenten waarop alles klopt, bedoelen we dan werkelijk eenheid? Een versmelting waarin de scheiding tussen ik en jij oplost? Of blijft er altijd een functionele scheiding bestaan, twee mensen met eigen bewustzijn die weliswaar resoneren maar fundamenteel gescheiden blijven? Is interesse (inter=tussen / esse=zijn) genoeg?
Misschien is dit geen vraag die definitief beantwoord kan worden. Misschien moeten we leven met deze spanning: het verlangen naar volkomen eenheid, de ervaring van diepe verbinding en tegelijk het besef dat echte intimiteit juist de ander als ander erkent. Dat respect -die betrokken afstand- niet een compromis is op weg naar eenheid, maar juist de hoogste vorm van verbinding die ons gegeven is.
De kwaliteit van verbinding zou dan niet liggen in het opheffen van alle scheiding, maar in het vermogen om aanwezig te zijn in de ruimte ertussen: niet te dichtbij, niet te ver, precies daar waar twee mensen elkaar kunnen ontmoeten zonder zichzelf of de ander te verliezen.