Jiddu en U.G. Krishnamurti over vrijheid
Wanneer we kijken naar de twee Krishnamurti’s (geen familie), zien we twee verschillende benaderingen van vrijheid.
U.G. Krishnamurti waarschuwde voor de val van het zoeken naar vrijheid. In zijn ogen was de drang om vrij te willen zijn de grootste belemmering. Hij zag het verlangen naar een bevrijdingstoestand als een illusie die mensen eindeloos gevangen houdt. Wat overblijft noemde hij de “natuurlijke staat”: een bestaan zonder een “ik” dat voortdurend vrijheid nastreeft. Tegelijk wees hij erop dat zelfs dit begrip misleidend is. Wie de natuurlijke staat als ideaal gaat najagen, mist de kern. Zo spreekt hij zichzelf schijnbaar tegen, maar juist in die tegenspraak ligt zijn bedoeling: duidelijk maken dat woorden en concepten vrijheid niet kunnen vastleggen. Zijn taal was een middel om elke houvast weer los te wrikken.
Jiddu Krishnamurti benadrukte dat vrijheid niet in de toekomst ligt, maar in het heden. Voor hem was vrijheid het vermogen om zonder oordeel waar te nemen, zonder de last van conditionering, angst of autoriteit. Tegelijkertijd zag hij dat die conditionering zo diep zit, dat het doorzien ervan voor velen voelt als een lange weg. Vrijheid is volgens hem dus onmiddellijk beschikbaar, maar de ontdekking ervan vraagt een opmerkzaamheid die vaak pas groeit door herhaald onderzoek. Hier ligt zijn paradox: vrijheid is er nu, maar wie ernaar zoekt, lijkt haar juist vooruit te schuiven.
Beide Krishnamurti’s raken impliciet aan het spanningsveld
tussen vrijheid en verantwoordelijkheid.
Jiddu laat zien dat vrijheid
nooit vrijblijvend is: het vraagt inzicht in jezelf en betrokkenheid bij
anderen. Alleen wie verantwoordelijkheid aanvaardt kan werkelijk vrij zijn.
U.G.
legt juist bloot dat totale vrijheid een illusie is; verantwoordelijkheid is
inherent aan het bestaan zelf en kan niet los van de feitelijkheid van het
leven worden gedacht. Zo wordt duidelijk dat vrijheid vruchtbaar is wanneer het
gepaard gaat met acceptatie van noodzakelijkheid en verbondenheid en
problematisch wordt wanneer het een verlangen naar onbeperkte losbandigheid
wordt.
Hoewel deze visies verschillend lijken, vullen ze elkaar
aan.
Jiddu wijst ons op de mogelijkheid om direct te leven zonder de ketenen
van verleden of toekomst.
U.G. laat zien hoe zelfs dat inzicht een nieuw ideaal
kan worden dat ons verstrikt.
Samen maken ze duidelijk dat vrijheid niet
losstaat van onze houding: zij vraagt om alertheid, maar niet om streven. In
dat spanningsveld ligt de vruchtbare gedachte dat vrijheid geen eindpunt is,
maar een voortdurend openen voor wat er is.
De dans van vrijheid en verbondenheid
Wie vrijheid en verbondenheid alleen als tegengesteld ziet, loopt het risico één van beide tekort te doen. Het leven vraagt niet om een keuze tussen samensmelting of afstand, maar om het durven toelaten van de voortdurende beweging ertussen. Juist in de wisselwerking ontstaat een dieper besef dat wij per definitie vrij zijn en tegelijk verlangen naar nabijheid. Dat spanningsveld laat zich niet oplossen, maar slechts leven, in vertrouwen dat beide ervaringen elkaar dragen.
Vrijheid laat zich niet meten, maar wel voelen. In elke verbinding, of het nu gaat om liefde, vriendschap of werk, leveren we een deel van onze vrijheid in. Het is de moeite waard om van tijd tot tijd stil te staan bij de vraag of de vrijheid die we inleveren opweegt tegen de vrijheid die de verbinding ons schenkt. Alleen waar die balans leeft, kan de relatie recht doen aan onszelf én aan de ander.
Praktisch betekent dit: leef met aandacht voor wat er is, maar laat het verlangen om vrij te zijn zelf los, dan kan vrijheid zich tonen zonder dat je ernaar hoeft te zoeken. Een apofatische grondhouding kan daarbij helpen: niet door vrijheid te definiëren, maar door stap voor stap alles af te leggen wat haar in de weg staat.