Gewaarzijn en de vanzelfsprekendheid van evenwaardigheid
Er komt een moment waarop je niet langer zoekt naar betere antwoorden, maar stilvalt in wat al is. Niet omdat je het opgeeft, maar omdat je doorziet dat het ‘ik’ dat zocht nooit werkelijk bestond. Wat overblijft is geen leegte, geen afwezigheid, maar helderheid. Een grondeloze openheid waarin alles verschijnt: geluiden, beelden, gedachten, gevoelens... ook dit lichaam, ook deze naam, ook die van jou.
Alles doet zich voor aan iets dat je zelf niet kunt benoemen. Dat niet denkt, niet wil, niet handelt. En toch is dat wat jij bent: gewaarzijn. Niet als idee, maar als onmiddellijke ervaring. Je hoeft er niets voor te doen. Je hoeft het alleen niet meer te ontkennen.
Vanuit dat gewaarzijn valt het onderscheid tussen ik en jijlangzaam weg. De scheidslijn tussen binnen en buiten, tussen deze hand en die boom, tussen mijn angst en jouw verdriet... wordt poreus. En met dat wegvallen van afscheiding valt ook iets anders: het idee van hiërarchie. Het idee dat het ene leven meer waard zou zijn dan het andere.
Want in gewaarzijn is geen boven of onder. Geen belangrijk of onbelangrijk. Alles verschijnt gelijk: de mug, de regen, het kind, de vogel, de pijn, de stilte. En zo wordt ook zichtbaar dat wat we vaak als 'anders' zagen -het dier- in wezen geen ander is.
Geen bezit, geen product, geen middel
![]() |
Geïnspireerd op Laurentius |
Maar als we werkelijk zien, vanuit die openheid waarin alles verschijnt, dan houden zulke indelingen geen stand meer. Dan is het kalf niet een ‘ding zonder taal’, maar een voelend wezen, net als jij. Dan is het varken niet een object om te fokken en te slachten, maar een levend lichaam met zijn eigen aard, zijn eigen verlangens. En plots wordt alles pijnlijk helder: wij hebben hun vrijheid geroofd.
Niet omdat we wreed zijn, maar omdat we geloofden in afscheiding. Omdat we dachten dat het dier een ander was, minder, bezitbaar. Maar het dier is geen ander. Het is ook dit leven. Ook deze aanwezigheid. Ook gewaarzijn in vorm. Elk levend wezen is een unieke golf in het stille veld van gewaarzijn.
Vrijheid als gedeelde bedding
Als we mensen erkennen als intrinsiek evenwaardig in hun recht op vrijheid -zoals de geest van elke rechtvaardige samenleving het wil -waarom zouden we dan stoppen bij de soortgrens?
Want wat maakt het dier ‘minder’? Zijn taal? Zijn denken? Zijn vermogen om zichzelf in de spiegel te herkennen? Of is het onze behoefte om onszelf als belangrijker te zien?
Zodra we zien dat vrijheid geen gunst is, maar een bedding van het leven zelf, dan wordt het vanzelfsprekend dat ook dieren daarin thuishoren. Niet als gelijk in vorm of gedrag, maar als gelijkwaardig in recht op leven zonder dwang. Niet als mensen, maar als zichzelf: vrij van toe-eigening, vrij van gebruik, vrij van ons.
Dat besef komt niet voort uit idealisme, maar uit waarheid. Het is geen pleidooi, maar een realisatie. Een directe gevolgtrekking uit non-dualiteit. Geen ‘moeten’, maar een zien dat geen weg terug meer kent.
De spiegel van het dier
Wat het dier laat zien is dit: leven zonder verzet. Dieren zijn. Ze maskeren hun ervaring niet. Ze rationaliseren hun lijden niet. Ze leven onmiddellijk. In zekere zin drukken zij uit wat wij met al onze inzichten proberen terug te vinden: eenheid met wat is.
Ze zijn geen lagere wezens. Ze zijn spiegels.
Spiegels waarin wij onze angsten, onze macht, onze drang tot controle kunnen zien. En soms -wanneer we bereid zijn stil te vallen- ook onze kwetsbaarheid, onze verbondenheid, onze gedeelde bestaansgrond.
Misschien is dat wel de grootste zindering: dat het zien van het dier als gelijkwaardig niets vraagt van het dier zelf. Het vraagt alleen dat wij onze maskers laten vallen. Onze overtuigingen. Onze ‘rechten’. Onze superioriteit.
Dan blijkt: de vrijheid die wij het dier ontzegden, was ook onze eigen vrijheid.