Waarom gelijkheidsdenkers zichzelf superieur vinden

De paradox van het universalisme

Ik zou universalisme omschrijven als het geloof dat er waarden, principes of waarheden bestaan die voor iedereen gelden, ongeacht tijd, plaats, cultuur of persoonlijke situatie. Een voorbeeld vind ik de Gouden Regel: wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.

In het hart van vrijwel elk maatschappelijk debat schuilt een merkwaardige paradox. Gelijkheidsdenkers of egalitaristen of universalisten of rechtvaardigheidsstrijders verkondigen dat iedereen gelijk is en dezelfde rechten heeft, terwijl ze tegelijkertijd -vaak onbewust- zichzelf superieur achten aan degenen die er anders over denken. De dierenrechtenactivist predikt gelijkwaardigheid van alle wezens, maar voelt zich verheven boven de "onbewuste" vleeseter. De traditionalist die zich verzet tegen deze visie doet dit vanuit een gevoel van superioriteit ten opzichte van zowel dieren als "naïeve" activisten. Deze spanning tussen expliciet universalisme en impliciet superioriteitsdenken vormt een van de meest fundamentele psychologische dilemma's van onze tijd.

Het dualisme

Het ironische is dat beide betekenissen van "gelijk hebben" hier samenkomen:

  1. geloven dat mensen gelijk zijn;
  2. denken gelijk te hebben over die gelijkheid;
  3. daardoor zich superieur voelen aan wie het oneens is.

Dit maakt de paradox nog scherper: in naam van gelijkheid ontstaat ongelijkheid tussen "verlichten" en "onverlichten".

De anatomie van morele superioriteit


Het verlichtingsmechanisme

Wanneer mensen zich inzetten voor wat zij ervaren als een rechtvaardige zaak, ontstaat er vaak onbewust een hiërarchisch denkkader. Zij zien zichzelf als moreel ontwaakt, terwijl anderen nog "slapen" in onwetendheid of onverschilligheid. De klimaatactivist ervaart zichzelf als iemand die de urgentie van de crisis begrijpt, in tegenstelling tot de "kortzichtige" klimaatscepticus. De feminist ziet zichzelf als bewust van structurele ongelijkheid, waar anderen nog blind voor zouden zijn.

Deze dynamiek creëert een subtiele maar krachtige vorm van morele superioriteit. Het individu plaatst zichzelf in de rol van de verlichte waarnemer die een waarheid ziet die anderen ontgaat. Deze positie voelt niet alleen gerechtvaardigd, maar zelfs nobel, immers, men strijdt voor een hoger goed.

De intellectuele tegenaanval

De reactie van degenen die zich tegen deze "verlichte" standpunten keren, volgt een vergelijkbaar patroon van superioriteitsdenken. Zij presenteren zichzelf als rationeler, praktischer, minder emotioneel gedreven. De tegenstander van dierenrechten ziet zichzelf als realistischer dan de "sentimentele" activist. De klimaatscepticus ervaart zichzelf als kritischer dan de "alarmistische" klimaatbeweging.

Beide kampen creëren dus hun eigen vorm van hiërarchie, waarbij de eigen groep per definitie superieur is aan de tegenstander. Het verschil ligt niet in de aanwezigheid van superioriteitsdenken, maar in de gronden waarop deze superioriteit wordt geclaimd: morele versus intellectuele, emotionele versus rationele, vooruitstrevende versus traditionele.

De universele aard van deze dynamiek


Voorbeelden uit verschillende domeinen

Nietsche
Dit patroon manifesteert zich in vrijwel alle maatschappelijke discussies. In het religieuze debat ervaren gelovigen vaak dat atheïsten spirituele wijsheid missen, terwijl atheïsten gelovigen zien als irrationeel of bijgelovig. In politieke discussies voelen progressieven zich compassievoller dan "harteloze" conservatieven, die op hun beurt conservatieven zichzelf als realistische beschouwers van "wereldvreemde" progressieven.

Zelfs in ogenschijnlijk neutrale wetenschappelijke debatten speelt deze dynamiek. Aanhangers van bepaalde theorieën kunnen zich intellectueel superieur voelen aan collega's die "achterhaalde" paradigma's hanteren, terwijl laatstgenoemden de eersten kunnen zien als "modegrillige" onderzoekers die de bewezen wetenschap verwaarlozen.

De groepsdynamiek

Deze individuele superioriteitsgevoel wordt versterkt door groepsdynamiek. Mensen omringen zich met gelijkgestemden, wat de overtuiging versterkt dat hun perspectief het juiste is. De in-group wordt gekarakteriseerd door positieve eigenschappen (bewust, rationeel, compassievol), terwijl de out-group negatief wordt geframed (onwetend, emotioneel, harteloos).

Psychologische wortels


Cognitieve dissonantie en identiteitsbescherming

De onderliggende psychologie van dit fenomeen is complex maar begrijpelijk. Het is cognitief oncomfortabel om te accepteren dat intelligente, goedbedoelende mensen tot fundamenteel andere conclusies kunnen komen dan wijzelf. Het is psychologisch veel gemakkelijker om de motieven, capaciteiten of kennis van tegenstanders in twijfel te trekken.

Bovendien vormen onze overtuigingen een integraal onderdeel van onze identiteit. Wanneer onze standpunten worden aangevallen, voelt dit als een aanval op onszelf. Om onze eigenwaarde te beschermen, moeten we de aanvaller diskwalificeren door hen als minder competent, minder moreel of minder geïnformeerd te beschouwen dan onszelf.

Je ongelijk toegeven is één ding en vrijwel onmogelijk in de politieke arena, maar vervolgens je gedrag aan te passen gaat vaak gepaard met tenenkrommende traagheid.

Evolutionaire basis

Vanuit evolutionair perspectief zijn in-group loyaliteit en out-group wantrouwen begrijpelijke eigenschappen. Onze voorouders overleefden door samen te werken met hun eigen groep en wantrouwend te staan tegenover vreemden. We zijn dus biologisch geprogrammeerd om "ons soort mensen" als superieur te zien aan anderen. Deze instincten opereren nog steeds, ook in moderne ideologische geschillen.

De paradox van tolerantie


Poppers dilemma en Nietzsche's wil tot macht

Dit fenomeen raakt aan Karl Popper's beroemde "paradox van tolerantie": een tolerante samenleving moet intolerant zijn tegenover intolerantie om zichzelf te beschermen. Maar deze redenering creëert onmiddellijk een hiërarchie tussen degenen die bepalen wat tolerant en intolerant is en degenen die aan deze oordelen onderworpen worden.

Nietzsche zou de paradox herkennen: mensen die prediken dat "alle mensen gelijk zijn" gebruiken dat juist om zichzelf superieur te voelen. Hij schreef Der Wille zur Macht. Zijn these (standpunt) was dat alle morele claims eigenlijk uitingen zijn van machtsstrijd. Als hij nu zou hebben geleefd, dan zou hij waarschijnlijk hebben gezegd: "kijk, zelfs jullie moderne egalitaristen zijn gewoon een nieuwe vorm van priesters die hun macht uitoefenen door anderen een slecht geweten aan te praten over hun 'onbewustheid'".

Wie trekt de grens tussen acceptabele en onacceptabele standpunten? Degene die deze grenzen bepaalt, plaatst zichzelf automatisch in de superieure positie van "verdediger van de tolerantie" of "hoeder van de waarheid". Zelfs als je denkt heel ruimdenkend en voor iedereen te spreken, sluipen er toch altijd stukjes eigen voorkeur en een gevoel van boven- of onderordening in.

Het onmogelijke universalisme

Dit leidt tot een fundamenteel dilemma: echt universalisme -waarbij alle standpunten als gelijkwaardig worden beschouwd- maakt elke morele of politieke positie onmogelijk. Als alle meningen even geldig zijn, waarom zou je dan nog ergens voor strijden? Maar zodra je een standpunt inneemt, impliceer je automatisch dat tegenstanders het "fout" hebben en begin je met onderscheid (in hoger/beter en lager/slechter) te maken.

De woke-paradox als casestudy

De evolutie van het begrip "woke" illustreert dit dilemma perfect. Het begon als een oproep tot bewustzijn over sociale onrechtvaardigheid: een schijnbaar universalistisch ideaal gericht op gelijkheid voor iedereen. Maar in de praktijk creëerde het nieuwe hiërarchieën tussen "bewuste" en "onbewuste" mensen, tussen degenen die de juiste inzichten hadden en degenen die nog moesten "ontwaken".

De oorspronkelijke boodschap van gelijkheid transformeerde geleidelijk in een nieuwe vorm van superioriteit. Degenen die zichzelf als "woke" beschouwden, begonnen anderen te zien als moreel of intellectueel achtergesteld. Dit leidde tot een tegenreactie waarbij "anti-woke" denkers zichzelf als superieur gingen beschouwen aan de "wereldvreemde" woke-beweging.

Beide kampen claimen het universalisme -gelijkheid en rechtvaardigheid voor allen- maar praktiseren feitelijk vormen van particularisme waarin hun eigen groep als superieur wordt gezien.

Naar bewust beperkt universalisme


Erkenning van beperkingen

Misschien is de oplossing niet om dit dilemma te ontkennen, maar om het eerlijk onder ogen te zien. We kunnen erkennen dat we allemaal “beperkte universalisten” zijn: we denken en handelen vanuit onze eigen morele en intellectuele kaders, maar zijn minder ruimdenkend tegenover andere kaders.

Deze eerlijkheid zou paradoxaal genoeg kunnen leiden tot meer oprechte tolerantie. Door te erkennen dat ook wij geneigd zijn tot superioriteitsdenken, kunnen we bewuster omgaan met onze vooroordelen en opener staan voor de mogelijkheid dat onze tegenstanders ook waardevolle inzichten hebben.

De kunst van genuanceerd superiorisme

In plaats van te streven naar een onmogelijk volledig universalisme, zouden we kunnen werken aan wat we "genuanceerd superiorisme" kunnen noemen. Dit houdt in dat we onze overtuigingen serieus nemen en verdedigen, maar dit doen vanuit intellectuele nederigheid in plaats van morele arrogantie. We kunnen geloven dat onze standpunten beter zijn dan die van anderen, zonder onze tegenstanders als mindere mensen te beschouwen.

Dit vereist een subtiele maar cruciale verschuiving: van het beoordelen van mensen naar het beoordelen van argumenten, van het diskwalificeren van personen naar het bekritiseren van posities, van morele verontwaardiging naar intellectuele discussie.

Leven met de paradox

Het dilemma tussen universalisme en superioriteitsdenken is niet oplosbaar in absolute zin, het is een inherente spanning in het menselijk denken. Maar door deze spanning te erkennen en bewust mee om te gaan, kunnen we voorkomen dat onze idealen verworden tot nieuwe vormen van onderdrukking.

De uitdaging is om vast te houden aan onze waarden zonder onze medemensen te verachten, om te strijden voor rechtvaardigheid zonder ons verheven te voelen boven anderen en om universele waarden te promoten zonder arrogantie. Het is een delicate balans, maar misschien wel de meest essentiële vaardigheid voor een pluralistische samenleving.

In deze erkenning van onze eigen beperkingen ligt paradoxaal genoeg misschien de kiem van werkelijke wijsheid: de nederigheid om te beseffen dat zelfs onze universalistische ambities getekend zijn door onze menselijke, feilbare aard. En in die nederigheid ligt mogelijk de beste hoop op een samenleving waarin verschillende visies naast elkaar kunnen bestaan, niet ondanks maar dankzij het feit dat we allemaal geloven dat onze eigen visie de beste is.

Paradoxaal genoeg kan het accepteren dat echte nederigheid onbewijsbaar is, bevrijdend werken. Het ontslaat je van de behoefte om constant je deugdzaamheid te demonstreren en laat je focussen op daadwerkelijk nuttig gedrag.

Hou vast aan je waarden met helderheid én nederigheid: spreek vanuit jezelf, luister werkelijk naar de ander, blijf trouw aan je kern maar flexibel in de uitwerking en besef dat de manier waarop je jouw gelijk verwoordt altijd feilbaar blijft. Zo wordt eigen gelijk geen strijd, maar een bijdrage aan een rechtvaardige en evenwaardige samenleving: voor mens èn dier.

Mens en dier zijn intrinsiek evenwaardig in hun recht om van onvrijheid gevrijwaard te blijven.   

Klik hier wanneer je meer wilt lezen over Nietzsche en het nut van denken in termen van evenwaardigheid