Verlangen naar wat niet meer kan

De pijn bij onthechting

Soms houdt een mens zich vast aan iets wat allang vervlogen is en lijdt daar hevig onder. Niet omdat hij niet weet dat het voorbij is, maar juist omdat hij het wel weet. In deze tekst beschrijf ik de paradox van existentieel verlangen, het onvermogen om los te laten en de weg van menselijke aanvaarding. Want wat betekent het om een leven te leven dat vraagt om te buigen voor het onomkeerbare?

Een paradox van weten en niet-kunnen

Er zijn momenten waarop een mens weet wat hij zou moeten doen -loslaten, aanvaarden, verder gaan- en het toch niet kan. Dat weten op rationeel niveau staat machteloos tegenover een innerlijk systeem dat weigert zich te voegen naar de logica van verlies. Het hart heeft zijn eigen wetten, traag en onwrikbaar. Wie rouwt om een verloren liefde, rouwt niet alleen om de ander, maar vaak ook om een deel van zichzelf dat zich met die ander verbonden wist.

Deze paradox raakt de kern van de menselijke ervaring: het verschil tussen weten en kunnen. Tussen doorzien en doorvoelen ligt een niemandsland, waar de ziel soms lang moet verblijven voordat ze weer verder kan.

De bekoring van de illusie

Sommige vormen van lijden zijn geen ziekte, maar een diep verzet tegen de werkelijkheid. Een innerlijke weigering om afstand te doen van wat gekoesterd werd. De herinnering aan nabijheid wordt een woonplaats, pijnlijk, maar vertrouwd. Juist het verlangen dat niets meer oplevert, voelt soms het meest levend.

In zekere zin is dat een vorm van schoonheid: de intensiteit van het gemis geeft glans aan wat ooit was. Maar het is ook gevaarlijk terrein. Als de illusie een houvast wordt, dreigt het lichaam zelf in verzet te komen, alsof het wil zeggen: deze pijn kan ik niet meer dragen. Dan wordt het verlangen niet alleen mentaal, maar fysiek destructief.

Aanvaarding is geen overwinning

Wat resteert is geen oplossing, maar een omgang. Aanvaarding betekent hier niet: het verlangen overwinnen. Het betekent: het verlangen dragen. De pijn toelaten zonder erdoor vernietigd te worden. Dat is een andere vorm van kracht: niet de heldhaftigheid van verovering, maar de stille moed van het uithouden.

Voor veel mensen geldt dit niet alleen bij liefdesverdriet, maar ook bij andere vormen van verlies: gezondheid, jeugd, perspectief, het naderen van de dood. In die zin is deze worsteling universeel. Het menselijke bestaan eindigt voor niemand zonder vormen van loslaten. De vraag is: hoe leef je verder met wat niet meer is?

De ander als getuige

In zo’n situatie zijn er geen grote gebaren nodig. Geen adviezen, geen oplossingen. Alleen nabijheid. Iemand die het uithoudt bij wie langzaam verdwijnt, zonder te willen duwen of trekken.

Getuige zijn betekent: blijven zonder voorwaarden, zonder oordeel. Niet proberen te redden, maar te erkennen dat lijden ook bestaan is.

Deze houding is moeilijk, want ze gaat tegen onze neiging in om te fixen, te verklaren of op te beuren. Maar ze is ook wezenlijk: ze herinnert aan een waarheid die geen diagnose omvat, geen therapie kan oplossen, alleen de mens zelf, in zijn meest kwetsbare vorm.

De weg terug is de weg vooruit

Uiteindelijk is er geen weg terug naar het verloren object, maar wel een weg terug naar zichzelf. Het verlangen hoeft niet weg, maar mag opnieuw geplaatst worden als onderdeel van een groter geheel waarin ook andere stemmen mogen klinken: dankbaarheid, mildheid, verbondenheid met anderen. Het lichaam, dat eerst verzette, mag langzaam weer vertrouwen leren. Elke kleine stap is een overwinning op de verstarring die dreigde.

En in dat proces wordt het lijden niet zinloos. Het wordt een doorgang, pijnlijk, maar ook echt. Iets waarin een mens zichzelf opnieuw hervindt, niet door het verleden opnieuw te bezitten, maar door zichzelf opnieuw te bewonen.

Thuis komen in jezelf.