Zelfdoding laat de nabestaanden achter met de vraag of zij iets hadden kunnen doen om het te voorkomen. De tragiek is vaak dat degene die voor de dood koos, niet langer kon leven met de onzekerheid of hij/zij er wel mocht zijn. Maar kun je wel onomstotelijk bewijzen dat een ander er mag zijn? En is dat wel aan een ander om dat bewijs te leveren?
Het antwoord ligt niet alleen bij de omgeving.
Aleid Truijens schrijft in de Volkskrant van 12 september over de zelfdoding van Joost Zwagerman en Lucas Woudstra, in 2013. Een citaat:
“Joost en Lucas, de een 51 en de ander 24, hadden veel gemeen. Slimme, gevoelige, scherpziende mannen, opvliegend soms. Liefhebbers van film en muziek. Beiden waren er niet van overtuigd dat ze er mochten zijn. Van Lucas weet ik dat zeker, want hij schreef dat op en zijn vader citeert het, maar van Joost vrees ik het”.
Treffend en emotioneel is ook:
“Ik ben ook boos. Nu al, anderhalve dag na Joost Zwagermans dood, hoor ik van verschillende kanten woorden als 'het is goed zo', 'voltooid leven' en 'respecteren'. Ik haat die woorden, ze maken me razend. Ze zijn zo fijn ontlastend voor de omstanders. Ze leggen de verantwoordelijkheid, de 'vrije keus', geheel bij de zelfmoordenaar.
Het is niet aan ons om te bepalen hoe zinvol andermans leven (nog) is. En: hoe vrij is iemand op een moment dat zijn radeloze brein met hem op de loop gaat? Als hij, ook al wordt hij omringd door mensen die van hem houden, de misvatting koestert dat hij niet van nut is?”
Aan het eind van haar column schrijft ze:
“Voor mij is zij een aansporing om Zwagermans adagium - Houd ze ervan af! Stem nooit in! Houd ze bij de levenden! - in de praktijk te brengen”.
In een eerder interview had Zwagerman als adagium uitgeroepen “Leef, godverdomme’.
Zie ook "eenzaamheid en zelfbevestiging".